Ik werk sinds 1982 in China en heb zo langzamerhand wel een idee wat armoede is. Mijn waarneming is uiteraard subjectief  maar ik zie de laatste tijd steeds meer armoede op het platteland. De armoede die ik zag toen ik in de jaren tachtig in China was, werd eigenlijk niet echt als armoede ervaren. Door mij in elk geval niet, maar ik ben er vrij zeker van dat de mensen zelf dat ook niet op die manier beleefden. Een simpel leven, dat wel, maar we zouden het niet snel als ‘arm’ bestempelen.

In dit laatste decennium zijn er in China steeds meer vormen van rijkdom zichtbaar zoals auto’s, mooie woonflats, McDonalds en betere restaurants, vier sterren hotels in vrijwel ieder stadscentrum, maar als je echt in de afgelegen dorpen komt dan valt het op dat veel nog lijkt op hoe het in de jaren tachtig was. Wellicht dat mijn eigen waarneming over armoede ook gevormd wordt door dit sterkere contrast.

In de Chinese staatskrant de Global Times las ik onlangs een artikel over het leven onder de armoedegrens. Hierin beschrijft een Chinese journaliste hoe in Beihan, een dorp op 150 kilometer afstand van Beijing 84 % van de 1130 bewoners moet rondkomen van een inkomen onder de 3220 yuan (440 euro) per jaar. Dit bedrag was in 2015 de armoedegrens in de provincie Hebei.

Beihan ligt in de gemeente Baoding ten zuidwesten van Beijing. In eerste instantie verbaas je je misschien dat zelfs relatief dichtbij Beijing de armoede al zo groot kan zijn. Maar deze nabijheid is vrijwel zeker juist de reden van het hoge percentage armoede.

De belangrijkste oorzaak voor armoede is dat veel dorpsbewoners met name in de leeftijd van 20 tot 50 jaar naar de nabije grote steden zijn verhuisd om daar te werken. Toevallig ken ik een echtpaar van rond de 45 jaar oud dat in een buitenwijk van Beijing werkt als hulpen in een bejaardenhuis. Met hun gezamenlijk inkomen van tweemaal 3000 yuan per maand kunnen zij hun kleinkinderen en andere familieleden onderhouden in hun eigen ‘armoedige’ dorp.

Dibao programma

De Chinese regering is de laatste tijd bezig om het ‘dibao’ programma te versterken. ‘Dibao’ staat voor ‘lage zekerheid’ en deze term wordt al sinds de Mao-jaren gebruikt om mensen te ondersteunen die financieel zwak staan.

Tegenwoordig gebruikt de regering het eigenlijk alleen nog op platteland om de armoede daar te bestrijden. Dit lukt in recente jaren bijzonder goed en het aantal mensen dat moet leven onder de armoedegrens daalt ieder jaar gestaag. In 2013 werden rond de 12 miljoen mensen boven de armoede grens ‘geholpen’. En volgens de Wereldbank lag het percentage mensen dat onder de armoedegrens leeft in 1981 nog rond de 88% , in 2007 was dat spectaculair gedaald naar 6,5%.

Kortom het is ontegenzeggelijk dat extreme armoede op zijn retour is in China. Toch leven in China momenteel nog ongeveer 55 miljoen mensen onder de officiële armoedegrens. Voor welzijnsambtenaren is het moeilijk om te bepalen wie er nu eigenlijk wel of niet arm is in een dorp. Ze zoeken daarom ook naar niet-gemelde inkomens of naar hoe men heimelijk bij elkaar samenwoont. Dit laatste kent zijn equivalent in Nederland waar tandenborstels kunnen bepalen hoe men economisch samenwoont. Daarnaast kijkt de welzijn ambtenaar in de dorpen of er niet toch een koelkast, tv, brommer o.i.d. in een huishouden aanwezig is die men heeft gekregen van de rijkere kinderen die in de stad werken. Ook heeft het dorpshoofd veel invloed op wie er wel of niet de dibao ontvangt.

Armoedebestrijding is nog steeds een belangrijk beleidspunt van de regering. Naar verwachting zullen in 2020 ook deze 55 miljoen plattelanders boven de armoedegrens komen. Wat daarbij de kwaliteit is van niet-armoede en de bepaling van de armoedegrens laat ik hier even buiten beschouwing.

Laat ik besluiten met een citaat (in Engels) van de Dao-ist wijsgeer Zhuang-zi (rond 300 v. Chr.) dat een goede inkijk geeft hoe men armoede met geheven hoofd kan dragen :

“How miserable you look, Sir!” Cried the prince. “It is poverty, not misery”, replied Zhuang-zi. “A man who has DAO cannot be miserable. Ragged clothes and old boots make poverty, not misery”.