In Beijing en Shanghai zijn pas nieuwe botanische tuinen aangelegd met tamelijk spectaculaire architectonische elementen: een quarry garden en een rose museum. Deze botanische tuinen moeten ervoor zorgen dat afgrijselijk saaie, perifeer gelegen stadsdelen aantrekkelijk worden als vestigingsplaats voor bedrijven en mensen met hogere inkomens.
De Quarry Garden in Songjiang, Shanghai, is ontworpen door de landschapsarchitect Yufan Zhu, die verbonden is aan de Tsinghua Univeristeit in Beijing. In 2012 kreeg dit project een Honor Award van de ASLA, de American Association of Landscape Architects. Het Rose Museum in Daxing, Beijing, is van het Nederlands/Chinese architectenbureau Next Architects China, van Jiang Xiao Fei en John van de Water. Dit museum werd in mei 2016 geopend.
Nieuw fenomeen
Botanische tuinen zijn een betrekkelijk nieuw fenomeen in China. De eersten werden in de jaren ’50 aangelegd en hoorden bij universiteiten. Ze dienen wetenschappelijke doelen, maar zijn daarnaast ook toegankelijk voor publiek. Het zijn vaak aantrekkelijke parken. Deze twee nieuwe botanische tuinen vervullen daarnaast nog een heel andere rol, want ze zorgen voor diversificatie van het stedelijk weefsel.
Door de snelle verstedelijking ontstaan karakterloze stadsdelen, waaronder Songjiang en Daxing. In deze onbestemde buitenwijken heb je absoluut niet het gevoel dat je in Shanghai respectievelijk Beijing bent. Het is er weids en kaal, structuurloos. Sjieke woonwijken en rommelige bedrijventerreinen wisselen elkaar af. De botanische tuinen vormen een ankerpunt in dit eindeloos uitdijende stedelijk weefsel.
Chinese tuinkunst versus Floriade
Qua architectonische typologie zijn deze twee projecten overigens tegengesteld aan elkaar: de quarry is volstrekt naar binnen gericht en het museum volkomen naar buiten. De steengroeve heeft steile bergwanden die oprijzen uit een diepe plas. Zhu heeft dit oorspronkelijk levensgevaarlijke terrein toegankelijk gemaakt door middel van een tunnel, een trap en een slingerende steiger van corten-staal en hout.
Hij heeft als een scenarist een route gelegd door het reeds aanwezige landschap. Verschillende taferelen ontvouwen zich achter elkaar wanneer je het pad volgt. Zo’n opeenvolging van beelden langs een wandelpad is het aloude basisprincipe van de Chinese tuinkunst. Door de steengroeve scharrelen nu 60-plussers met selfiesticks, die zichzelf en elkaar tegen de achtergrond van hoge watervallen fotograferen.
In Beijing staat het museum op vrijwel vlak terrein in een grote rozentuin. Het is een soort Floriade, een uitbundige bloemententoonstelling van rozen, rozen en nog eens rozen, honderden soorten. Van de Waters museum is het stralende middelpunt. Het lijkt een witte gesloten doos met een doorzichtige, opengewerkte ‘kadoverpakking” van glanzend roestvrij staal daar los omheen. Er is veel ruimte tussen de dichte doos en de metalen siergevel. Het gevelpatroon is ontleend aan de papierknipkunst, een meer dan duizend jaar oude Chinese traditie.
In China plakt bijna iedereen knipsels van rood papier naast de deur en op de ruiten als er iets te vieren valt: bij nieuwjaar, huwelijken en geboortes. Deze symbolen van voorspoed, lang leven en geluk zijn erg populair. Van de Water ontleende het gevelmotief aan de papierknipkunst. Een gouden greep.
Pragmatische aanpak
In zijn onvolprezen boek Je kunt China niet veranderen, China verandert jou beschrijft Van de Water dat het in de bouwwereld in China vooral draait om pragmatisme en flexibiliteit. Hij ontdekte dat de gevels en het interieur van gebouwen in China in een andere relatie tot elkaar staan, dan in Nederland. In Nederland horen ze bij elkaar, zijn ze hecht verbonden.
In China is dat niet het geval. Toen Van de Water een paar jaar werkzaam was in China, ‘plakte’ hij ooit in een opwelling een paar voor een bepaald project ontworpen gevels op een totaal ander project. Hij hield er een commercieel praatje bij en had hiermee succes. In de Nederlandse architectuurwereld geldt dit zo ongeveer als vloeken in de kerk. Het verkwanselen van je beroepseer.
In China gelden andere regels. Van de Water beseft dat hij hier beelden moet scheppen die zo sterk zijn, dat ze allerlei pragmatische wijzigingen kunnen ondergaan en dan toch overeind blijven. Wat het Rozenmuseum betreft is hij daarin waarschijnlijk geslaagd. Het interieur en het exterieur staan volledig los van elkaar. Een uniek postmodern gebouw, thema-architectuur pur sang.
John van de Water vult aan: “”Juist om te voorkomen dat het een tentoonstellingsgebouw met een leuk behang zou worden (zoals er al zoveel bestaan in China), is de gevel losgetrokken van de gevraagde dichte doos. Zo ontstaat een ‘extra’ tussenzone. Hierin is ruimte voor dynamisch programma, dat door de open schil juist wel een relatie met de omgeving kan aangaan. Dit in tegenstelling tot de afschermde binnenwereld in het dichte deel van het gebouw….
De zone was ontworpen voor wisselende tentoonstellingen, maar zal waarschijnlijk ook voor weddingbuffets worden gebruikt!””