Een ultrakorte recensie van dit boek luidt zo: dit is een uitstekend boek, want een erudiete schrijver behandelt een belangwekkend onderwerp. Kopen dus!
Om bij het onderwerp te beginnen: Confucius beleeft een comeback, zowel in het Westen als in China. Dit overigens niet voor het eerst in zijn lange geschiedenis. Confucius werd soms afgedaan als hoofdschuldige van de teloorgang in China (zoals aan het einde van het Keizerrijk), en later weer omarmd om als vlaggenstok te dienen voor een nieuw ethisch reveil.
Antwoord op moreel verval
In China is de Oude Meester onder het puin van de communisten vandaan gehaald om weerstand te bieden aan corruptie en wanbestuur. En om invulling te geven aan het herboren zelfvertrouwen van de Chinese natie. Ik vermoed dat de wat strenge leer van Confucius in het Westen zo populair geworden is als antwoord op de linksige “alles-moet-kunnen-generatie” van de laatste decennia in de vorige eeuw.
Confucius biedt een antwoord op wanbeleid, corruptie en moreel verval: iedereen, zowel bestuurders als ‘het volk’ kan leren zich te gedragen. Wanneer het slecht gaat in een land is dat niet toevallig of het gevolg van een god of natuurwet. Het is het rechtstreekse gevolg van slecht beleid, van een koning die zich niet gedraagt als koning. Dan kunnen diens onderdanen zich ook niet gedragen zoals van hen verwacht mag worden. De ministeriële verantwoordelijkheid, de ophef om exorbitante salarissen en de even exorbitante straffen voor corrupte bestuurders in China – het is allemaal terug te voeren op Confucius.
Wat mij zo aanspreekt aan diens filosofie is ten eerste dat hij de verantwoordelijkheid legt bij de hoogste in rang. Die moet met medemenselijkheid besturen, zodat ook anderen hun plaats en taak als vanzelfsprekend oppakken. En ten tweede: besturen met medemenselijkheid is te leren. Het is een wat idealistische wereldbeschouwing, die zowel in de tijd van Confucius (aan de vooravond van de Strijdende Staten, de vijfde eeuw v. Chr.) als in de onze geen realiteit is. Wat een aanwinst daarom dat het nu zo prachtig in het Nederlands is vertaald en toegelicht door Schipper, en zo fraai is uitgeven door Atlas/Augustus. Laat onze bestuurders er van leren.
Van Taoïsme naar Confucianisme
Kristofer Schipper (1934) is vooral bekend als expert van het taoïsme. Hij heeft na zijn hoogleraarschap in Parijs en Leiden zowel de Zhuangzi als de Laozi (het boek van de Tao en de innerlijke kracht) vertaald. Dat zijn twee interessante taoïstische werken. De Laozi (‘Tao-de-jing’) is welbekend en al vele malen vertaald. Maar de korte verhalen en filosofische epistels van Zhuang Zi, geschreven met humor en soms bijtend sarcasme richting de moraalridders van Confucius, waren tot dan toe veel minder bekend. Taoïsme en Confucianisme (als -isme natuurlijk een belachelijk westers concept, zoals Schipper mooi toelicht) zijn twee tegengestelde filosofische uitgangspunten die beide het culturele tweestromenland in China hebben vormgegeven. Waar de taoïsten pleiten voor wuwei ofwel ‘niet-ingrijpen’ om de natuurlijke orde niet te verstoren, zijn de bestuurders volgens Confucius juist hands-on, zich bewust van hun belangrijke taak om orde te scheppen.
Na diens vele werk in de studie en beoefening van het taoïsme is het daarom opmerkelijk dat Schipper zich toelegt op Confucius. De uitstekende introductie op de Gesprekken van Confucius leest als zijn eigen zoektocht in dit deel van de Chinese intellectuele geschiedenis. Het lijkt alsof Schipper ook zelf verbaasd was over de kwaliteit van dit manuscript. Het is vaak vertaald als ‘analecten’, maar Gesprekken is veel beter. Het zijn immers vraag-antwoord stukken, enigszins zoals Plato die ook van Socrates optekende.
Origineel standpunt
Schipper beschrijft in een uitvoerig nawoord dat de Gesprekken naar alle waarschijnlijkheid pas tijdens de tweede eeuw voor Christus zijn opgetekend – daarmee brekend met de Chinese traditie dat reeds de leerlingen (en diens leerlingen) van de Meester de auteurs waren. Naar mijn weten is hij daarmee een van de eersten. Hij betoogt dat de schriftgeleerden van de Ru (de Confucianistische school) in navolging van de taoïsten een ‘eigen’ boek nodig hadden. Toch noemt hij de Gesprekken niet apocrief (vals), omdat het wel degelijk de authentieke visie van de Meester weerspiegelt en als zodanig ook sinds het verschijnen de belangrijkste bron van diens denken is.
Een tweede belangwekkend punt van Schipper is dat hij het denken van Confucius en dat van de taoïsten voorzichtig in elkaars verlengde legt, voortkomend uit wellicht eenzelfde bron. Na eeuwen van intellectuele strijd zou Xun Zi (12de eeuw), de grondlegger van het sterk geïnstitutionaliseerde neo-confucianisme, de verschillende stromingen weer bij elkaar hebben gebracht. Dit is een origineel standpunt van Schipper, waar hopelijk reacties en debat op volgen.
Wat mij betreft zijn die originaliteit en eruditie een heel prettige eigenschap van Schipper en zijn boeken. Hij gaat niet door de knieën voor zijn lezers, maar neemt ze mee op een intellectuele, sinologische zoektocht die niettemin uitstekend te lezen is. Verder neemt hij stellingen in die best aanvechtbaar zijn, zoals over de geletterdheid in het oude China. Maar is dat niet juist de essentie van wetenschap, onderzoek en leren?
Kristofer Schipper (vertaald en toegelicht), Confucius: de gesprekken. Gevolgd door het leven van Confucius door Sima Qian (ca. 145-86 v. Chr.) Uitgever: Atlas Contact (2014)
Trackbacks / Pingbacks