Een tijdje terug pakte ik nieuwsgierig de ‘Ibistrilogie’ op, een grote romanreeks van de Engelstalige Bengaalse schrijver Amitav Ghosh, voltooid in 2015, die handelt over de negentiende-eeuwse opiumhandel in India en China. De halftijds in New York woonachtige Ghosh wil die geschiedenis nu eens niet alleen vanuit westers perspectief belichten, maar presenteert een kleurrijke cast van zowel Britse, Franse en Amerikaanse als Indiase, Mauritiaanse en Chinese personages.

Vooral hun verschillende stemmen wil hij laten horen, en hij doorspekt zijn Engels dan ook voortdurend met woorden uit het Hindi, Creools en Kantonees. Maar het opvallende is dat iedereen nog altijd grammaticaal Engels spreekt – behalve de Chinezen, die zich enkel in gebroken Engels kunnen uitdrukken. In de Nederlandse vertaling van deel twee, Rivier van mist (door Ankie Blommesteijn), klinkt dat bijvoorbeeld zo: ‘Hai-ah! Wat ding doen ah?’ ‘Wat-ding wille?’ ‘Mister Barry nie sing-song meissie wille.’

Al speelt vast de koloniale invloedssfeer mee, toch is het vreemd: Ghosh, die voor zijn boeken uitvoerige historische research pleegde, kan blijkbaar in de hoofden van alle nationaliteiten kruipen, maar de Chinezen portretteert hij dan weer zo duidelijk van buitenaf. Kennelijk waren het voor de anderen echt ondoordringbare vreemdelingen in die tijd. Maar om dat pidgin-Engels dan het hele boek vol te houden, 600 pagina’s lang…

Oppervlakkig of authentiek?

Ik moest denken aan een boek van Amy Tan, De honderd geheime zintuigen uit 1995, waarin ook een personage voortdurend gebroken Engels spreekt. Het gaat om Kwan, de Chinese halfzus van de hoofdpersoon Olivia, een Chinees-Amerikaanse die net als Tan in de VS is geboren. Tan kreeg er veel kritiek op; met name andere Chinees-Amerikaanse schrijvers vonden dat ze zo (en niet voor het eerst) een stereotype creëerde, een oppervlakkig beeld van de Aziatische cultuur bevestigde. Maar Tan verweerde zich door te verklaren dat dit simpelweg ‘authentiek’ was: voor haar, en voor iemand als de jonge Olivia, klonk de familie uit China nu eenmaal zo.

Ook in Tans minder autobiografische boeken keert dat perspectief terug. Haar laatste roman, De vallei van verwondering (2013), heeft als vertelster Violet, een half-Amerikaans, half-Chinees meisje in het Shanghai van de vroege 20e eeuw. De Chinese personages om haar heen spreken dan wel geen gebrekkig Engels, maar barsten wel constant in ‘aiya!’, ‘wah! en ‘oyo!’ uit, als Fransen die telkens van ‘oh la la!’ gaan. Couleur locale misschien, maar de verhoudingen tussen oost en west worden toch al vrij schetsmatig neergezet: de Chinezen geloven in geesten en fengshui, de westerlingen bezitten de rede en de ironie om dat bijgeloof uit te dagen. Het Chinese noodlot staat er tegenover het ‘Amerikaanse lef’, waar Violet vol trots over spreekt.

Wederom kun je zeggen: het is de authentieke belevenis van halfbloed Violet, die toch al met haar identiteit worstelt. Maar voor een auteur als Tan, die bij een groot publiek juist zo geliefd is om wat ze over China vertelt, om de manier waarop ze een ‘exotische’ wereld ‘dichter bij huis brengt’, blijft de Chinese wereld hier toch tamelijk op afstand.

v.l.n.r. Amitav Ghosh, Amy Tan, Guo Xiaolu, Ha Jin

Ontwikkeling in taal

Het omgekeerde perspectief bestaat natuurlijk ook, en interessant genoeg speelt gebroken Engels daar ook weleens een rol. Ruim tien jaar geleden kwam de jonge, halftijds in Engeland woonachtige schrijfster Guo Xiaolu met haar eerste Engelstalige roman. Beknopt woordenboek voor geliefden is het dagboekachtige relaas van een jonge Chinese migrante in Londen, geheel opgehangen aan de Engelse woorden die ze gaandeweg leert. Het boek is dan ook grotendeels geschreven in haar gebrekkige Engels, dat beetje bij beetje beter wordt. De eerste zinnen, gericht aan haar latere Britse geliefde: ‘Ik in vliegtuig. Ik jou nog niet ontmoet. Jij in toekomst.’ (Vertaling Kees Mollema.)

Het is een gewaagde kunstgreep, maar je ziet het personage zich erdoor ontwikkelen. Alleen zet Guo de cultuurverschillen buiten de taal om dan weer wat al te zwaar aan: als vegetariër, biseksueel en ex-anarchist is de Britse vriend een wel erg karikaturale ‘vrije’ westerling, bij wie het toch al zo bleue meisje uit de Volksrepubliek wel erg naïef afsteekt. Guo overspeelt daarmee, althans voor deze lezer, haar hand.

Kern van de migrantenervaring

De veel gelauwerde schrijver Ha Jin, die in de jaren tachtig naar de VS emigreerde, pakte het wat dat betreft genuanceerder aan. Sinds zijn mooie debuut Wachten schreef hij louter boeken die in China speelden, tot hij in 2007 voor het eerst een Amerikaanse ‘immigrant story’ publiceerde, de roman A Free Life. Door die ruim twintig jaar incubatietijd, wellicht, doet zijn boek een stuk doorleefder aan, maar ook bij hem is beheersing van de taal ‘de kern van de migrantenervaring’, zoals hij het zelf in een interview zei.

Meer nog dan de concrete strijd om vergunningen en werk, om het basale levensonderhoud kortom, zie je zijn hoofdpersoon, Nan, worstelen met het Engels. Als hij spreekt, geeft Ha Jin zijn accent bijvoorbeeld aan met ‘zere’ in plaats van there en ‘wiz’ in plaats van with. Het verschil met Guo Xiaolu is alleen dat Nan wel in normaal Engels denkt – we zitten dus als lezer in zijn hoofd en luisteren mee naar hoe hij zichzelf hoort klinken zodra hij met de Amerikaanse omgeving moet communiceren. De ervaring is zo indringender, voelbaarder. Of het 700 pagina’s lang werkt, daar zijn de meningen over verdeeld, verschillende critici vonden dat het te weinig drama genereerde voor zo’n lijvig boek. Maar Ha Jin portretteert zijn personage in ieder geval van dichter bij, niet als Chinees, of als Amerikaan, maar als mens.