Foto door Wallace Chuck via Pexels

“Een recordaantal Chinese gevechtsvliegtuigen scheert langs Taiwan. Leiden de spanningen tot oorlog?” Zo kopte een artikel van Marije Vlaskamp op 5 oktober j.l. en op 6 oktober wijdde ook Garrie van Pinxteren er een artikel aan. Alleen al op 4 oktober bleken er 56 Chinese bommenwerpers en gevechtsvliegtuigen langs Taiwan te zijn gevlogen. Al heeft het eiland sinds 1949, toen de burgeroorlog in China door de communisten van Mao Zedong werd beslecht en meer dan een miljoen nationalisten onder leiding van Chiang Kai-shek naar Taiwan vluchtten, een eigen onafhankelijke regering, toch ziet de Chinese regering in Beijing Taiwan nog altijd als een afvallige provincie die ooit weer bij de Volksrepubliek moet worden gevoegd.

Bij menige al wat oudere Taiwanees zullen die overvliegende bommenwerpers herinneringen oproepen aan de jaren vijftig en zestig, toen het niet bij dreigementen bleef. Tot 1979 waren er artilleriebombardementen en beschietingen (met name in 1954-55 en 1958) op Quemoy en Matsu – de eilanden vlak voor de kust van het vasteland die onder Taiwanees bestuur vallen. Hele generaties zijn dan ook door die jaren gevormd, en dat had destijds duidelijk zijn weerslag op de Taiwanese literatuur.

De dood in een stenen schuilplaats

De dichtbundel De dood in een stenen schuilplaats van de vooraanstaande dichter Lo Fu (1928-2018) is daar een voorbeeld van. Hij werd gepubliceerd in 1965 en wordt tot de dag van vandaag in Taiwan herdrukt en gelezen. Dit is het eerste gedicht:

Bij toeval kijk ik op naar de tunnel naast mij, en ben verbijsterd:
in alle vroegte strijdt die man met zijn blote lijf tegen de dood,
laat een zwarte zijrivier bulderend door zijn aderen razen.
Ik ben verbijsterd, mijn blik veegt over de stenen muur,
waarop twee bloedgeulen worden gesleufd.

Als een boom spreidt mijn gezicht, een boom opgegroeid in vuur.
Alles is stil, alleen pupillen bewegen, achter oogleden,
bewegen in de richting waarover velen niet durven praten.
Zeker, ik ben een bittere perenboom, omgezaagd,
op de jaarringen kun je wind en cicaden nog horen.

Lo Fu schreef dit in 1958, schuilend voor Chinese bombardementen in een bunker op het eiland Quemoy. Hij was daar gestationeerd als verbindingsofficier voor een militair radiostation; hij ontving de correspondenten uit andere landen die het front kwamen bezoeken. Het kost weinig moeite om in dit gedicht een beschrijving te zien van hoe een andere militair recht voor zijn ogen dodelijk wordt getroffen.

De eerste strofe gaat over het gebeurde en de stervende collega of kameraad; de tweede strofe vertelt wat die ervaring met de andere collega’s ter plekke doet (het is stil, niemand beweegt) en dat er op dat moment ook iets in hem doodgaat. Lo Fu omschrijft zichzelf hier als een boom die is omgezaagd: de jaarringen zijn te zien. Met andere woorden, hij lijkt ook zelf dood, maar elke jonge loofboom (Lo Fu was op dat moment 30 jaar oud) die wordt omgezaagd groeit hoe dan ook weer verder, zij het op een volstrekt andere wijze dan daarvoor.

Leven met oorlog

Ook Lo Fu moest verder, maar de rest van de bundel toont een obsessie met de dood en oorlog; tegelijkertijd roept de directe confrontatie met de dood ook vragen op naar geluk en genot, liefde en leven. Door de vaak zeer surrealistische beelden is het geen gemakkelijke bundel, maar het is duidelijk dat de dichter door zijn ervaringen als militair voor het leven is getekend. Deze tijd in 1958 was ook niet Lo Fu’s eerste ervaring met oorlog. Hij werd geboren in Hengyang (Hunan) en was 19 jaar oud toen de Chinees-Japanse oorlog (1937-1945) uitbrak. In de burgeroorlog die na de Tweede wereldoorlog begon, vocht hij mee aan de kant van de nationalisten; na 1949 trok hij met hen naar Taiwan. Een andere optie was er uiteraard niet.

In 1958 had Lo Fu dus zo ongeveer één derde van zijn leven met oorlog of oorlogsdreigingen te maken gehad, zijn hele volwassen leven. En laten we niet vergeten: het leven op het eiland onder leiding van Chiang Kai-shek was ook geen pretje: vanaf 1947 tot 1987 gold in Taiwan de staat van beleg, een periode die nu bekend staat als de Witte Terreur. Naar schattingen zijn er toen zo’n 140.000 mensen gevangen gezet en werden er tussen de drie en vierduizend mensen geëxecuteerd wegens verzet tegen het nationalistische regime. Officieel heerste de gedachte dat de nationalisten ooit China zouden heroveren, en er waren grote spanningen tussen de immigranten uit China en de Taiwanese bevolking: beide kanten kampten met gevoelens van ontworteling en vervreemding.

Oorlog en geweld in poëzie

De bundel De dood in een stenen schuilplaats, waaraan Lo Fu vijf jaar werkte, is uiteindelijk dan ook niet zomaar de neerslag van Lo Fu’s persoonlijke ervaringen: het is óók de uitdrukking van het existentiële drama van de generatie schrijvers die China in 1949 verliet en zich in Taiwan vestigde. En meer dan dat: het laat in zijn algemeenheid zien wat oorlog en geweld met mensen doet – denk aan Irak, aan Syrië, aan Afghanistan… Lo Fu zelf noemde het ‘een portret van de onzekerheid en zorgen van de mens in de moderne tijd; een eenzame schreeuw tussen leven en dood, liefde en haat, winst en verlies.’ In dat opzicht is de bundel dan ook inspirerend voor lezers van heel verschillende culturele achtergronden.

In kranten, studies of documentaires kun je kennis nemen van feitelijke situaties en historische ontwikkelingen, maar wat betekent het voor de getroffen mensen? Voor individuen? Dat is wat poëzie, en literatuur in het algemeen, op een inventieve en creatieve manier invoelbaar en concreet maakt. De oudste Chinese definitie van poëzie luidt dan ook: shīyánzhì, ‘poëzie verwoordt wat de geest of het gemoed bezighoudt’. Dat is nog altijd zo, ook al speelt de verbeelding in de moderne poëzie óók een grote rol. Vaak leidt dat tot een heel verrassende beeldspraak; een enkel gedicht kan zo krachtig zijn dat het beeld je voor altijd bijblijft.

Sinds de staat van beleg in 1987 is opgeheven is Taiwan een heel ander land geworden. Het heeft in toenemende mate een democratisch landsbestuur gekregen, met als resultaat dat het tegenwoordig een heel kosmopolitische, democratische maatschappij is, waar vrijheid van meningsuiting en gelijkheid hoog in het vaandel staan. Taiwan heeft al vier jaar een vrouwelijke president en heeft als eerste land in Azië sinds mei 2019 ook het homohuwelijk gelegaliseerd. Met het veranderen van de maatschappij is ook de poëzie veranderd; de poëzie die er nu wordt geschreven is een heel andere dan die uit de jaren vijftig.

In een volgend blog zal ik ingaan op andere dichters, uit Taiwan én China.

Silvia Marijnissen organiseert in november 2021 en januari 2022 online leesclubs over Chinese poëzie. Meer informatie daarover is beschikbaar in de evenementenkalender.