In de tram naar Scheveningen, ‘s morgens om half negen, kijk ik verschrikt op uit mijn print van een artikel uit De Gids. Een Negentiende-eeuwser tijdschrift bestaat niet in Nederland. Nu is juist in dit periodiek een hyperhedendaagse tekst verschenen van de onvolprezen Professor Hedendaagse-Poëzie-in-China Maghiel van Crevel over zijn veldwerk in de Chinese Binnenlanden der Dichtkunst.

Hij beschrijft in felle alinea’s zijn brede conclusies over een jaar verblijf tussen de woordkunstenaars. Hij vermijdt elk jargon, zijn taal is jaloersmakend elektrisch geladen. Als illustraties vertaalde hij gedichten, waaronder één van Mu Cao. “Mu Cao (1974) is boer, straatveger, vrachtwagenchauffeur, modeontwerper, ober, salonmanager, webmaster en meer. “Die biografie! Het gedicht begint met de regels: ben je weleens in Henan geweest? / ben je weleens in de aidsdorpen van Henan geweest?”

Zoals ik al zei: Ik schrik. Het lijkt wel of Mu Cao naast me zit, in de tram naar Scheveningen, en ik hoor in mijn oor zijn droge stem. Hij spreekt keiharde taal, uit medeleven voor zijn mensen. Ik heb nog nooit één stap in China gezet. Mu Cao spreekt mijn taal, ik versta hem meteen. Van Crevel toont door zijn vertaling de bijbelse proporties van de taal en de sterke ambities die een ondergrondse kunstenaar in China kan hebben. Die dichters leven voor hun kunst, ze zijn radicaal in die levenskeuze. Sommige auteurs hebben nauwelijks te eten, ze leuren soms jaren met hun in eigen beheer uitgebrachte bundels bij uitgevers om steun te krijgen. Ze moeten rondkomen van allerlei gevonden werk. Mu Cao is boer, straatveger, modeontwerper…

China is ver weg, Scheveningen om de hoek. In museum Beelden aan Zee is op dit moment een tentoonstelling in aanbouw van de kunstenaar Zhang Dali. De coördinatie van die tentoonstelling ligt in mijn handen. Bij Zhang Dali is de situatie iets gecultiveerder dan bij Mu Cao. Zhang Dali is nu een gevierde kunstenaar, die in West en Oost wordt gewaardeerd en verzameld. Hij komt van ver. Ooit is ook hij begonnen als manus van alles, als arme kunstenaar, stadsjongen uit Harbin. Hij was en is nog steeds deel van de wereld van gewone Chinezen, die moeten bikkelen voor hun brood.

In China geen sociale vangnetten of een makkelijk bestaan voor mensen die buiten de domeinen der staat willen verblijven. Er is wel altijd werk, maar dat werk is niet altijd goed betaald. 300 miljoen urban peasants trekken in China rond, op zoek naar werk. Ze kunnen zich nergens anders vestigen dan op hun geboortegrond. Stel nu dat er in je eigen bergdorp gewoon niks te doen is? Dan moet je wel weg, maar je kunt je (om administratieve redenen) nergens anders vestigen.

Zhang Dali zag al snel dat deze mensen, de mensen waarop China werkelijk is gebouwd, als een soort zwervers, als economische vluchtelingen, door het land trokken. Van bouwput naar bouwput werden zij gedreven. Ze verschijnen en verdwijnen, met weer een klein beetje geld op zak. Dat geld kunnen ze soms naar huis sturen, maar meestal moeten ze er zelf van leven. De sculpturen die Zhang Dali lopen over van de heldhaftigheid van de gewone man.

Ik heb wel eens gedacht: Zhang Dali is zuiverder communistisch dan welke andere partijbons of staatsideoloog. Zhang Dali richt het oog op de arbeider. Die arbeider heeft China met eigen handen opgebouwd, maar hij krijgt daarvoor bitter weinig terug. China is toch een arbeidersparadijs, een communistische voorbeeldstaat? Nee, zegt Zhang Dali.

Indrukwekkend is de beeldenreeks Permanence, die in het museum op de café-patio staat opgesteld, achttien naakte figuren. Elk beeld is een in het fijnste marmer overgebracht afgietsel van een echt lichaam, van een echte persoon. We zien achttien van de armste mensen die je in China kunt tegenkomen. De houdingen van de beelden zijn confronterend alledaags. De lichamen zijn kwabbig, niet-getraind maar wel getaand, niet goddelijk maar wel verheven. Mensen hurken op de grond, urineren, wachten op de bus, liggen op de grond te slapen of rekken zich gapend uit. De beelden zijn zo opgesteld dat ze onderling bijna geen contact hebben. Achttien mensen die met zijn allen eenzaam op een terras zijn opgesteld. In heldhaftig Berninesk marmer. De kunstenaar laat ons zien, in een permanent materiaal, waar het altijd weer op neerkomt. Trek zelf uw conclusies.

Van Crevel haalt in de laatste alinea’s nog aan dat de dichters onder de 300 miljoen migrantenarbeiders hun nood in verzen (in het geval van Zhang Dali: in beelden) klagen. Hij vervolgt met te zeggen dat een meute Chinese wetenschappers daar nogal makkelijk van zegt dat dit geweldig is. De kritiek op dat gemak begrijp ik. De beelden van Zhang Dali in Beelden Aan Zee zijn allesbehalve gemakkelijk; maar ik moet me toch ook aansluiten bij de constatering dat de collectieve ellende van de 300 miljoen ook schitterende kunst heeft opgeleverd. Een beeldschone, tegelijkertijd afschuwelijke conclusie, die wij ons moeten aantrekken.

 

De tentoonstelling Zhang Dali – Body and Soul is te zien in het museum Beelden aan Zee in Den Haag, van 1 juli – 8 oktober